Minder opleidingen en cursussen gevolgd voor werk
Het aandeel werknemers dat een opleiding of cursus volgt voor werk neemt af. Dit blijkt uit de Monitor Leercultuur, een onderzoek van de SER en TNO waarin de leercultuur in Nederland in kaart wordt gebracht. Zowel werkgevers als werknemers geven aan de mogelijkheden voor scholing en ontwikkeling belangrijk te vinden. Desondanks blijft de drempel voor werknemers om een opleiding of cursus te volgen hoog. Vooral onder de groeiende groep flexwerkers. Investeren in informeel leren biedt voor deze groep extra kansen.
Afname scholing coronapandemie
In de Monitor Leercultuur is de leercultuur in Nederland aan de hand van drie thema’s onderzocht: leergedrag, gevoelde urgentie en stimulerende factoren. Het aandeel werknemers dat een opleiding of cursus volgt neemt al jarenlang af. In 2012 had 54 procent van de werknemers de afgelopen 2 jaar een opleiding of cursus gevolgd. In 2021 was dat 49 procent. Werknemers geven ook aan minder behoefte aan scholing te hebben.
Waar in 2012 bijna de helft (49%) van de werknemers behoefte had aan een cursus, is dit in 2021 gedaald naar 42 procent. Een mogelijke verklaring hiervoor is de coronapandemie. In het eerste jaar van de pandemie (2020) nam zowel de behoefte (-4 procentpunten) als de deelname aan cursussen relatief sterk af (-2 procentpunten). In het tweede jaar van de pandemie (2021) stabiliseerde het aandeel gevolgde opleidingen en cursussen en nam de behoefte weer iets toe (+1 procentpunt).
Flexiblisering en vergrijzing arbeidsmarkt
Ook de veranderende samenstelling van de beroepsbevolking, met een toename van flexwerkers en 55-plussers, heeft impact op de leercultuur. Flexwerkers volgen minder opleidingen en cursussen en hebben hier steeds minder behoefte aan. Deze afname is groter dan bij vaste contracten. Zo nam de behoefte aan scholing bij tijdelijke contracten de afgelopen jaren met 18 procentpunten af, bij oproepkrachten met 12 procentpunten en bij uitzendkrachten met 8 procentpunten. Bij vaste contracten was dit 6 procentpunten.
Naast formeel leren, kan ook informeel leren worden gestimuleerd. Mensen met flexcontracten geven aan relatief makkelijk nieuwe dingen te leren, zijn minder tevreden met de leermogelijkheden die het werk biedt en leren ook minder van hun taken en collega’s dan mensen vaste contracten. Hier is dus nog winst te behalen.
Kim Putters, voorzitter SER: “De dalende trend staat in schril contrast met de noodzaak voor een sterke leercultuur. We hebben te maken met grote maatschappelijke opgaven die een beroep doen op onze flexibiliteit. De groeiende groep flexkrachten en 55-plussers vraagt om extra aandacht. Het stimuleren van informeel leren en beter zichtbaar maken en waarderen van vaardigheden en competenties die mensen opdoen tijdens het werk is daarbij nodig. Scholing alleen is dus niet voldoende. Sociale partners zetten zich daarvoor in door afspraken te maken in cao’s en door gezamenlijke initiatieven op te starten. De overheid heeft echter ook een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om het ondersteunen van kwetsbare doelgroepen, zoals ouderen en de flexkrachten. De ervaringen in regio’s en sectoren laten zien dat er nog te vaak sprake is van versnippering van beleid en dat een landelijke strategie nodig is.”
Steun leidinggevenden
De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in leven lang ontwikkelen. De scholingsmogelijkheden bij werkgevers zijn sinds 2016 gelijk gebleven en de steun van de leidinggevende is zelfs iets toegenomen tot 78 procent. Mensen met flexcontracten ervaren minder steun van leidinggevenden voor leren en ontwikkelen dan mensen met een vast contract. De uitzendbranche heeft de afgelopen jaren sterk ingezet op extra scholing en ontwikkeling en de ervaren steun neemt in de jaren wel toe bij uitzendkrachten (+7 procentpunten) en oproepkrachten (+4 procentpunten).
De Monitor Leercultuur van de SER en TNO brengt de leercultuur van werkenden in Nederland in kaart en maakt ontwikkelingen in de tijd en verschillen tussen groepen inzichtelijk. Leercultuur is een breed en complex begrip dat niet in één getal (indicator) te vatten is. Daarom is het van belang niet alleen te kijken naar hoeveel opleidingen en cursussen er worden gevolgd (formeel en non-formeel leren), maar ook hoeveel er van het werk zelf geleerd wordt (informeel leren). De indicatoren van leercultuur zijn in de monitor geclusterd naar drie groepen: het daadwerkelijke leergedrag (formeel, non-formeel en informeel leren), de gevoelde urgentie (behoefte aan scholing en aansluiting van competenties op het werk) en stimulerende factoren (werkkenmerken en HR-beleid). De data heeft betrekking op de periode 2012-2021.
De Monitor Leercultuur is gebaseerd op data uit bestaande enquêtes: de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) en de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) van TNO en CBS en de Werkgever Enquête Arbeid (WEA) van TNO zijn de onderliggende bronnen. De data over informeel leren is mede gebaseerd op onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA).